Bij een groenteverwerkend bedrijf in Noord-Nederland werden platen met een roestvaststalen bekleding gebruikt voor de constructie van wanden en plafond in het “natte” deel van de productie. Na circa 1-2 jaar was er een zware roestvorming opgetreden bij de plafondplaten, terwijl de wandplaten nog onaangetast waren. Overigens waren in de rest van de fabriek platen met een kunststof bekleding toegepast. Vanwege het sanitaire karakter/HACCP werd rvs gekozen in de natte ruimtes. Wij werden ingeschakeld om de oorzaak van de roestvorming te achterhalen en een advies ter verbetering te geven.
Een inspectie ter plaatse leerde dat de roestvorming bestond uit kringvormige roestplekken met in het midden een putje in het roestvast staal. Navraag bij de leverancier leerde dat het toegepaste roestvaststaal van het type AISI 304 was, een roestvaststaal wat gevoelig is voor putvormige aantasting (pitting) door hoge concentraties halogenen, zoals bij voorbeeld chloriden. Roestvaststaal dankt zijn naam aan de vorming van een beschermende chroomoxidelaag. Halogenen zoals chloriden, bromiden etc zijn in staat om deze laag te doorbreken waardoor het materiaal eronder aangetast wordt. De vraag was echter; waar kwamen deze halogenen dan vandaan, hoe konden ze een dergelijke hoge concentratie bereiken en waarom waren alleen de plafondplaten aangetast ?
Een nadere beschouwing van de situatie leverde al snel het antwoord. In de natte ruimtes werd veelvuldig schoongemaakt door de installaties met drinkwater met een schoonmaakmiddel af te spuiten, waarbij ook het plafond meegenomen werd. Hierdoor bleven aan het plafond druppels water hangen. Langs dit plafond stond een luchtstroom van een luchtbehandeling, waardoor de druppels indroogden. Het drinkwater op de locatie bevatte al een vrij hoog gehalte aan chlorides (niet te verwarren met chloor), vanwege het gegeven dat het drinkwater als bron IJsselmeerwater heeft, wat relatief veel chlorides bevat. Door het indrogen van de druppels nam de concentratie aan chlorides in het verdampende water steeds verder toe, met op een gegeven moment een initiatie van de pitting tot gevolg. Het schoonmaakmiddel zelf had verder relatief weinig invloed op het corrosieproces. Men had wel speciale aandacht geschonken aan het vermijden van chloorhoudende componenten vanwege de mogelijke invloed op schade aan roestvaststaal….
Het corrosieproces stopt overigens als de druppel helemaal ingedroogd is. Door de pitting werd het materiaal ruw en actief met een steeds sneller verlopend corrosieproces (bij nieuwe druppels) tot gevolg. Bij de wandplaten was ten eerste geen sprake van indrogende druppels (die “liepen” door de zwaartekracht naar beneden) en daarnaast was daar ook geen luchtstroom langs aanwezig. Dit verklaarde waarom deze niet aangetast werden.
Ons advies was om de plafondplaten te vervangen door platen met een kunststof bekleding, net zoals overigens in de rest van de fabriek. Immers, de plafondplaten moeten vooral inert blijven, ook vanuit HACCP oogpunt. Reiniging en passivering van de platen was ondoenlijk en bovendien niet afdoende omdat de oppervlakteruwheid een herpassivatie vrijwel onmogelijk maakt.
In het algemeen vraagt de toepassing van roestvast staal gedegen kennis van omstandigheden, constructies, las- en nabehandeling. Er zijn vele situaties waarbij roestvast staal aangetast kan worden als gevolg van ondeskundig(e) montage of gebruik.